Voor de woordenschat hier geen opgaven voor de kinderen maar alleen een lijst met woorden die het kind moet kennen. Hoeveelheid: alle, beetje, geen, meer, minder, veel, weinig. Plaats en richting: achter(aan), boven(aan), hoog, hoger, hoogst, laag, lager, laagst, links, rechts, midden, naar, naast, neerleggen, onder, op rechts, uit, ver, voor(aan). Vergelijken: (de)zelfde, even(veel), groot, hoog, klein, kort, laag, lang, vol, leeg, meer,zwaar. Vormen: breed, dik, driehoek, dun, glad, hard, kort, lang, rond, ruw, vierkant, zachtg, vierhoek, zoet, zuur. Verder: tellen, cijfer, getal, plus, eraf, erbij. Ook de vergrotende en overtreffende trap. |